NBG-vertaling 1951

Numeri 26:49-65 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

49. van Jeser het geslacht der Jisrieten en van Sillem het geslacht der Sillemieten.

50. Dit waren de geslachten van Naftali, naar hun geslachten, en hun getelden waren vijfenveertigduizend vierhonderd.

51. Dit waren de getelden der Israëlieten: zeshonderdéénduizend zevenhonderd dertig.

52. En de Here sprak tot Mozes:

53. Onder dezen zal het land ten erfdeel worden verdeeld naar het aantal namen;

54. is dit groot, dan zult gij het erfdeel groot maken, en is dit klein, dan zult gij het erfdeel klein maken; overeenkomstig de getelden zal aan ieder zijn erfdeel gegeven worden.

55. Evenwel zal het land door het lot verdeeld worden; naar de namen van de stammen hunner vaderen zullen zij het erven;

56. naar het lot zal ieders erfdeel toegewezen worden, naar gelang van groter of kleiner aantal.

57. En dit waren de getelden der Levieten, naar hun geslachten: van Gerson het geslacht der Gersonieten; van Kehat het geslacht der Kehatieten en van Merari het geslacht der Merarieten.

58. Dit waren de geslachten van Levi: het geslacht der Libnieten, het geslacht der Chebronieten, het geslacht der Machlieten, het geslacht der Musieten en het geslacht der Korachieten.

59. En Kehat verwekte Amram. En de naam van de vrouw van Amram was Jokebed, de dochter van Levi, die (haar moeder) aan Levi in Egypte baarde; en zij baarde aan Amram Aäron en Mozes en Mirjam, hun zuster.

60. En aan Aäron werden Nadab en Abihu, Eleazar en Itamar geboren.

61. En Nadab en Abihu stierven, toen zij vreemd vuur voor het aangezicht des Heren brachten.

62. En hun getelden waren drieëntwintigduizend, allen van het mannelijk geslacht, van één maand oud en daarboven; want zij werden niet samen met de Israëlieten geteld, omdat hun onder de Israëlieten geen erfdeel werd gegeven.

63. Dit waren degenen, die geteld waren door Mozes en de priester Eleazar, die de Israëlieten telden in de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho.

64. Onder hen bevond zich niemand van hen, die door Mozes en de priester Aäron geteld waren, toen dezen de Israëlieten in de woestijn Sinai telden,

65. want de Here had van hen gezegd: Zij zullen voorzeker in de woestijn sterven. En van hen was niemand overgebleven dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.