2. Zend mannen uit om het land Kanaän te verspieden, dat Ik de Israëlieten geven zal; telkens één man zult gij zenden als vertegenwoordiger van de stam zijner vaderen: allen vorsten onder hen.
3. Toen zond Mozes hen heen uit de woestijn Paran, naar het bevel des Heren; al die mannen waren hoofden der Israëlieten.
4. En dit zijn hun namen: van de stam Ruben Sammua, de zoon van Zakkur;
5. van de stam Simeon Safat, de zoon van Chori;
6. van de stam Juda Kaleb, de zoon van Jefunne;
7. van de stam Issakar Jigal, de zoon van Josef;
8. van de stam Efraïm Hosea, de zoon van Nun;
9. van de stam Benjamin Palti, de zoon van Rafu;
10. van de stam Zebulon Gaddiël, de zoon van Sodi;
11. van de stam Jozef, van de stam Manasse Gaddi, de zoon van Susi;
12. van de stam Dan Ammiël, de zoon van Gemalli;
13. van de stam Aser Setur, de zoon van Michaël;
14. van de stam Naftali Nachbi, de zoon van Wofsi;
15. van de stam Gad Geüel, de zoon van Maki.