NBG-vertaling 1951

Matteüs 17:8-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen.

9. En terwijl zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun, zeggende: Vertelt niemand dit gezicht, voordat de Zoon des mensen uit de doden is opgewekt.

10. En de discipelen vroegen Hem en zeiden: Hoe kunnen dan de schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen?

11. Hij antwoordde en zeide:

12. Elia zal wel komen en alles herstellen, maar Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is en zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. Zó zal ook de Zoon des mensen door hen moeten lijden.

13. Toen begrepen de discipelen, dat Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had.

14. En toen zij bij de schare gekomen waren, kwam iemand tot Hem, knielde voor Hem neder, en zeide:

15. Here, heb medelijden met mijn zoon, want hij is maanziek en hij is er slecht aan toe; want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water.

16. En ik heb hem naar uw discipelen gebracht en zij hebben hem niet kunnen genezen.

17. Jezus antwoordde en zeide: O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen? Breng hem Mij hier.

18. En Jezus bestrafte hem en de boze geest ging van hem uit, en de knaap was genezen van dat ogenblik af.

19. Toen kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden, toen zij met Hem alleen waren: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?

20. Hij zeide tot hen: Vanwege uw klein geloof. Want voorwaar, Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn.

21. [Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.]

22. Terwijl zij samen in Galilea verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen,

23. en zij zullen Hem ter dood brengen en ten derden dage zal Hij opgewekt worden. En zij werden zeer bedroefd.

24. Toen zij te Kafarnaüm kwamen, traden de ontvangers van het hoofdgeld op Petrus toe en zeiden: Betaalt uw Meester het hoofdgeld niet? Hij zeide: Zeker wel.

25. En toen hij thuiskwam, was Jezus hem vóór met de vraag: Wat dunkt u, Simon? Van wie heffen aardse koningen rechten of belasting? Van hun zonen of van de vreemden?