NBG-vertaling 1951

Matteüs 13:1-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Op die dag ging Jezus het huis uit en Hij zat bij de zee.

2. En vele scharen vergaderden zich bij Hem, zodat Hij in een schip ging en daar nederzat, en de gehele schare stond op de oever.

3. En Hij sprak tot hen vele dingen in gelijkenissen en zeide: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien.

4. En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op.

5. Een ander deel viel op de steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op, omdat het geen diepe aarde had,

6. maar toen de zon opkwam, verschroeide het en omdat het geen wortel had, verdorde het.

7. Een ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het.

8. Een ander deel viel in goede aarde en het gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.

9. Wie oren heeft, die hore!

10. En de discipelen kwamen en zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen?

11. Hij antwoordde hun en zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven.

12. Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden.

13. Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen.

14. En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt:Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken;

15. want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen.

16. Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen.

17. Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord.

18. Gij nu, hoort de gelijkenis van de zaaier.