NBG-vertaling 1951

Marcus 9:25-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

25. En toen Jezus zag, dat de schare samenstroomde, bestrafte Hij de onreine geest en zeide tot hem: Gij, stomme en dove geest, Ik beveel u: ga van hem uit en kom niet meer in hem.

26. En hij ging uit onder geschreeuw en hevige struiptrekkingen. En hij werd als een dode, zodat men algemeen zeide, dat hij gestorven was.

27. Doch Jezus vatte zijn hand, richtte hem op, en hij stond op.

28. En toen Hij een huis was binnengegaan, vroegen zijn discipelen Hem, terwijl zij met Hem alleen waren: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?

29. En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan door niets uitvaren, tenzij door gebed.

30. En zij gingen vandaar weg en reisden door Galilea. En Hij wilde niet, dat iemand het te weten kwam.

31. Want Hij onderwees zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der mensen en zij zullen Hem ter dood brengen en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.

32. Doch zij begrepen dit woord niet en durfden Hem er niet naar te vragen.

33. En zij kwamen te Kafarnaüm. En toen Hij thuis gekomen was, vroeg Hij hun: Waarover waart gij onderweg in gesprek?

34. En zij zwegen, want zij hadden onderweg met elkander erover gesproken, wie de meeste was.

35. En Hij ging zitten, riep de twaalven en zeide tot hen: Indien iemand de eerste wil zijn, die zal de allerlaatste zijn en aller dienaar.

36. En Hij nam een kind en plaatste dat in hun midden, omarmde het en zeide tot hen:

37. Wie één van zodanige kinderen ontvangt in mijn naam, die ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem, die Mij gezonden heeft.

38. Johannes zeide tot Hem: Meester, wij hebben iemand, die ons niet volgt, in uw naam boze geesten zien uitdrijven, en wij wilden het hem beletten, omdat hij ons niet volgde.