NBG-vertaling 1951

Marcus 12:14-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. En zij kwamen en zeiden tot Hem: Meester, wij weten, dat Gij waarachtig zijt en dat Gij U aan niemand stoort; want Gij ziet de mensen niet naar de ogen, maar Gij leert de weg Gods in waarheid. Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet? Zullen wij betalen of niet betalen?

15. Maar Hij, wetende, dat zij huichelden, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij? Brengt Mij een schelling, en laat Ik die zien.

16. En zij brachten er een. En Hij zeide tot hen: Wiens beeldenaar en opschrift is dit? Zij zeiden tot Hem: Van de keizer.

17. Jezus zeide tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. En zij verwonderden zich zeer over Hem.

18. En er kwamen Sadduceeën tot Hem, die beweren, dat er geen opstanding is, en zij ondervroegen Hem en zeiden:

19. Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven, indien iemands broeder sterft en een vrouw nalaat, doch geen kind achterlaat, dat dan zijn broeder de vrouw moet nemen en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken.

20. Nu waren er zeven broeders. En de eerste nam een vrouw en liet bij zijn sterven geen nakomelingschap achter.

21. En de tweede nam haar en stierf zonder nakomelingschap na te laten. En de derde evenzo.

22. En geen van die zeven liet nakomelingschap achter. Het laatst van allen stierf ook de vrouw.

23. In de opstanding, wanneer zij opstaan, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Want alle zeven hebben haar tot vrouw gehad.

24. Jezus sprak tot hen: Dwaalt gij niet daarom, dat gij de Schriften niet kent noch de kracht Gods?

25. Want wanneer zij uit de doden opstaan, huwen zij niet, en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemelen.

26. Wat nu de doden betreft, dat zij opgewekt worden, hebt gij niet gelezen in het boek van Mozes, bij de braamstruik, hoe God tot hem sprak, zeggende: Ik ben de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob?