NBG-vertaling 1951

Lucas 23:12-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. En Herodes en Pilatus werden op diezelfde dag met elkander bevriend; vóór die tijd immers leefden zij in vijandschap met elkander.

13. Pilatus nu riep de overpriesters en de oversten en het volk bijeen en zeide tot hen:

14. Gij hebt deze mens bij mij gebracht als iemand, die het volk afvallig maakt, en zie, ik heb Hem in uw tegenwoordigheid verhoord en in deze mens geen enkele grond gevonden voor datgene, waarvan gij Hem beschuldigt.

15. En ook Herodes niet; want hij heeft Hem tot ons teruggezonden. En zie, er is niets door Hem bedreven, dat de dood verdient.

16. Ik zal Hem dus geselen en dan loslaten.

17. [Want hij was verplicht hun op het feest iemand los te laten.]

18. Maar zij schreeuwden als één man, zeggende: Weg met Hem, laat ons Barabbas los!

19. En deze was wegens een oproer, dat in de stad was voorgevallen, en een doodslag gevangengezet.

20. Doch Pilatus richtte zich wederom met luider stem tot hen, omdat hij Jezus wenste los te laten.

21. Maar zij riepen terug en zeiden: Kruisig Hem, kruisig Hem!

22. Hij zeide voor de derde maal tot hen: Wat heeft deze dan toch voor kwaad gedaan? Ik heb niets in Hem gevonden, waarop de doodstraf staat. Ik zal Hem dus geselen en dan loslaten!

23. Maar zij drongen aan en eisten onder luid geschreeuw, dat Hij gekruisigd zou worden, en hun geschreeuw werd al sterker.

24. En Pilatus besliste, dat aan hun eis moest worden voldaan.

25. En hij liet de man los, die wegens oproer en doodslag was gevangengezet, die zij eisten, doch Jezus gaf hij over aan hun wil.

26. En toen zij Hem wegleidden, grepen zij een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, en legden hem het kruis op om het achter Jezus aan te dragen.

27. En Hem volgde een grote menigte van volk en van vrouwen, die zich op de borst sloegen en over Hem weeklaagden.

28. En Jezus wendde Zich tot haar en zeide: Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen,

29. want zie, er komen dagen, waarop men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren, en de schoot, die niet heeft gebaard, en de borsten, die niet hebben gezoogd.

30. Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons.

31. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden?

32. Er werden ook nog twee misdadigers weggeleid, om met Hem te worden terechtgesteld.