NBG-vertaling 1951

Lucas 20:34-42 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. En Jezus zeide tot hen: De kinderen dezer eeuw huwen en worden ten huwelijk genomen,

35. maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen.

36. Want zij kunnen niet meer sterven; immers, zij zijn aan de engelen gelijk en zij zijn kinderen Gods, omdat zij kinderen der opstanding zijn.

37. Maar dat de doden opgewekt worden, heeft ook Mozes bij de braamstruik aangeduid, waar hij de Here noemt de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob.

38. Hij is niet een God van doden, maar van levenden, want voor Hem leven zij allen.

39. Enige van de schriftgeleerden antwoordden en zeiden: Meester, Gij hebt goed gesproken.

40. Want zij durfden Hem niets meer vragen.

41. Maar Hij zeide tot hen: Hoe kan men zeggen, dat de Christus een zoon van David is?

42. Want David zelf zegt in het boek der Psalmen:De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand,