NBG-vertaling 1951

Lucas 1:21-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. En het volk stond op Zacharias te wachten en zij verwonderden zich, dat hij zo lang in de tempel vertoefde.

22. Toen hij dan naar buiten kwam, kon hij niet tot hen spreken en zij begrepen, dat hij in de tempel een gezicht gezien had. En hij wenkte hun toe en bleef stom.

23. En het geschiedde, toen de dagen van zijn dienst vervuld waren, dat hij vertrok naar zijn huis.

24. Na die dagen werd Elisabet, zijn vrouw, zwanger, en zij verborg zich vijf maanden, want, zeide zij:

25. Aldus heeft de Here aan mij gedaan in de dagen, waarin Hij op mij nederzag om mijn smaad onder de mensen weg te nemen.

26. In de zesde maand nu werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galilea, genaamd Nazaret,

27. tot een maagd, die ondertrouwd was met een man, genaamd Jozef, uit het huis van David, en de naam der maagd was Maria.

28. En toen hij bij haar binnengekomen was, zeide hij: Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u.

29. Zij ontroerde bij dat woord en overlegde, welke de betekenis van die groet mocht zijn.

30. En de engel zeide tot haar: Wees niet bevreesd, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God.

31. En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven.

32. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven,

33. en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen.

34. En Maria zeide tot de engel: Hoe zal dat geschieden, daar ik geen omgang met een man heb?

35. En de engel antwoordde en zeide tot haar: De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden.

36. En zie, Elisabet, uw verwante, is eveneens zwanger van een zoon in haar ouderdom en dit is reeds de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar heette.

37. Want geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen.

38. En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging van haar heen.