NBG-vertaling 1951

Leviticus 20:16-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Een vrouw die tot enig dier nadert, opdat het met haar gemeenschap hebbe – de vrouw en het dier zult gij doden, zij zullen zeker ter dood gebracht worden, hun bloedschuld is op hen.

17. Een man die zijn zuster, de dochter van zijn vader of de dochter van zijn moeder, neemt en haar schaamte ziet en zij ziet zijn schaamte – een schande is het en zij zullen voor de ogen van hun volksgenoten worden uitgeroeid; de schaamte van zijn zuster heeft hij ontbloot, zijn ongerechtigheid zal hij dragen.

18. Een man die bij een vloeiende vrouw ligt en haar schaamte ontbloot – haar bron heeft hij ontbloot en zij heeft de bron van haar bloed ontbloot; beiden zullen zij uitgeroeid worden uit het midden van hun volk.

19. De schaamte van de zuster uwer moeder en van de zuster uws vaders zult gij niet ontbloten, want dan ontbloot men zijn bloedverwant; hun ongerechtigheid zullen zij dragen.

20. Een man die gemeenschap heeft met zijn tante – de schaamte van zijn oom ontbloot hij; hun zonde zullen zij dragen, kinderloos zullen zij sterven.

21. Een man die de vrouw van zijn broeder neemt – bloedschande is het; de schaamte van zijn broeder heeft hij ontbloot, kinderloos zullen zij zijn.

22. Neemt dan al mijn inzettingen en al mijn verordeningen nauwgezet in acht, opdat het land, waarheen Ik u breng om daarin te wonen, u niet uitspuwe.

23. Wandelt niet naar de inzettingen van het volk, dat Ik voor u uit verdrijf: want al deze dingen hebben zij gedaan, zodat Ik een afschuw van hen gekregen heb.

24. Maar tot u zeide Ik: gij zult hun land in bezit nemen en Ik zal het u geven om het te bezitten, een land vloeiende van melk en honig; Ik ben de Here, uw God, die u van de andere volken heb afgezonderd.

25. Maakt dan scheiding tussen rein en onrein vee en tussen onreine en reine vogels, opdat gij uzelf niet verfoeilijk maakt door vee en vogels en alles wat op de aarde kruipt, dat Ik u ontzegd heb door het onrein te verklaren.

26. Weest Mij heilig, want heilig ben Ik, de Here, en Ik heb u afgezonderd van de volken, opdat gij Mij zoudt toebehoren.

27. Wanneer een man of een vrouw door zich de geest van een dode laat spreken of een waarzeggende geest bezit, zullen zij zeker ter dood gebracht worden; stenigen zal men hen, hun bloedschuld is op hen.