NBG-vertaling 1951

Leviticus 13:42-49 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

42. Maar wanneer op de kale kruin of op het kale voorhoofd een roodachtig witte, aangetaste plek is, dan is het melaatsheid, die uitgebroken is op zijn kale kruin of op zijn kale voorhoofd.

43. En de priester zal hem bezien; wanneer dan blijkt, dat de zwelling van de aangetaste plek roodachtig wit is op zijn kale kruin of op zijn kale voorhoofd, zoals melaatsheid van de huid van het lichaam er uit ziet,

44. dan is hij een melaatse, hij is onrein, de priester zal hem zeker onrein verklaren; op zijn hoofd is zijn plaag.

45. De klederen van de melaatse, die door de plaag getroffen is, zullen gescheurd zijn, zijn hoofdhaar zal hij los laten hangen en de bovenlip bedekken en roepen: Onrein, onrein!

46. Zolang hij de plaag heeft, blijft hij onrein; hij is onrein; afgezonderd zal hij wonen, buiten de legerplaats zal zijn verblijf zijn.

47. Wanneer aan een kleed een plaag der melaatsheid zal zijn, aan een wollen of linnen kleed, hetzij aan de schering,

48. hetzij aan de inslag van het linnen of van de wol, of aan leder of iets van leder gemaakt,

49. en indien de aangetaste plek groenachtig of roodachtig is aan het kleed of aan het leder, hetzij aan de schering, hetzij aan de inslag, of aan enig lederwerk, dan is dat de plaag der melaatsheid, en zal het aan de priester getoond worden.