NBG-vertaling 1951

Leviticus 13:26-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Maar indien de priester die beziet en het blijkt, dat op die lichte plek geen wit haar is en zij niet beneden de huid zit, maar verdoft is, dan zal de priester hem zeven dagen opsluiten.

27. En de priester zal hem op de zevende dag bezien; indien zij zich verder over de huid heeft uitgebreid, dan zal de priester hem onrein verklaren; het is de plaag der melaatsheid.

28. Maar indien de lichte plek gelijk gebleven is op dezelfde plaats en zich niet over de huid heeft uitgebreid, maar verdoft is, dan is dat de zwelling van de brandwond, en de priester zal hem rein verklaren, want het is het litteken van de brandwond.

29. Wanneer een man of een vrouw een aangetaste plek op het hoofd of in de baard heeft,

30. dan zal de priester die aangetaste plek bezien; wanneer het blijkt, dat zij dieper zit dan de huid, en daar geel, dun haar op is, dan zal de priester hem onrein verklaren; het is uitslag, het is melaatsheid van het hoofd of van de baard.

31. En wanneer de priester de door uitslag aangetaste plek beziet, en het niet blijkt, dat zij dieper zit dan de huid, en daar geen zwart haar op is, dan zal de priester de door uitslag aangetaste zeven dagen opsluiten.