NBG-vertaling 1951

Klaagliederen 4:17-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Altijd door smachtten onze ogennaar hulp voor ons – vergeefs;op onze wachttoren zagen wij uitnaar een volk, dat niet kon verlossen.

18. Zij belaagden ons bij elke schrede,zodat wij over onze pleinen niet gaan konden;ons einde was nabij, onze dagen waren vervuld,ja, ons einde was gekomen!

19. Onze vervolgers waren snellerdan arenden des hemels,zij achtervolgden ons op de bergen,zij loerden op ons in de woestijn.

20. Onze levensadem, de gezalfde des Heren,werd in hun valkuilen gevangen,hij, van wie wij dachten: in zijn schaduwzullen wij leven onder de volkeren.

21. Verblijd en verheug u maar, gij dochter van Edom,gij, die woont in het land Us –ook tot u zal de beker komen,gij zult dronken worden en u ontbloten.

22. Uw ongerechtigheid, o dochter van Sion, heeft een einde,Hij zal u niet weer in ballingschap doen gaan.Uw ongerechtigheid, o dochter van Edom, zal Hij bezoeken,uw zonden openbaar maken.