NBG-vertaling 1951

Klaagliederen 4:11-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. De Here heeft zijn grimmigheid uitgevierd,uitgegoten zijn brandende toorn.Ja, Hij heeft een vuur ontstoken in Sion,dat haar grondvesten verteerde.

12. De koningen der aarde hadden het niet geloofd,noch al de bewoners der wereld,dat een tegenstander of vijand zou komenbinnen de poorten van Jeruzalem.

13. Het is om de zonden harer profeten,de ongerechtigheden harer priesters,die in haar midden vergotenhet bloed van rechtvaardigen.

14. Zij wankelden als blinden op de straten,bezoedeld met bloed;wat zij niet aanroeren mochten,raakten zij aan met hun kleren.

15. Wijkt! Onrein! riep men hun toe,wijkt, wijkt, raakt niet aan!Dat zij vlieden, ja rondzwerven; dat men zegge onder de volkeren:Zij mogen hier niet langer blijven!

16. De Here zelf heeft hen verstrooid;Hij slaat geen acht meer op hen.De priesters heeft men niet ontzien,aan grijsaards geen genade bewezen.

17. Altijd door smachtten onze ogennaar hulp voor ons – vergeefs;op onze wachttoren zagen wij uitnaar een volk, dat niet kon verlossen.

18. Zij belaagden ons bij elke schrede,zodat wij over onze pleinen niet gaan konden;ons einde was nabij, onze dagen waren vervuld,ja, ons einde was gekomen!

19. Onze vervolgers waren snellerdan arenden des hemels,zij achtervolgden ons op de bergen,zij loerden op ons in de woestijn.

20. Onze levensadem, de gezalfde des Heren,werd in hun valkuilen gevangen,hij, van wie wij dachten: in zijn schaduwzullen wij leven onder de volkeren.

21. Verblijd en verheug u maar, gij dochter van Edom,gij, die woont in het land Us –ook tot u zal de beker komen,gij zult dronken worden en u ontbloten.

22. Uw ongerechtigheid, o dochter van Sion, heeft een einde,Hij zal u niet weer in ballingschap doen gaan.Uw ongerechtigheid, o dochter van Edom, zal Hij bezoeken,uw zonden openbaar maken.