NBG-vertaling 1951

Jozua 9:12-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Dit is ons brood: warm hebben wij het als teerkost uit onze huizen meegenomen op de dag, toen wij naar u op reis gingen, en nu, zie, het is droog en een en al kruimels.

13. En dit zijn de wijnzakken, die nieuw waren, toen wij ze vulden, en zie, zij zijn gescheurd; en dit zijn onze kleren en onze schoenen, ze zijn versleten van de zeer lange tocht.

14. Hierop namen de mannen van hun teerkost, maar zij raadpleegden de Here niet.

15. En Jozua sloot vriendschap met hen en maakte een verbond met hen, dat hij hen in leven zou laten; en de hoofden der vergadering bezwoeren het hun.

16. Na verloop van drie dagen echter, nadat zij met hen het verbond gesloten hadden, hoorden zij, dat zij in hun nabijheid, ja, in hun midden woonden.

17. De Israëlieten braken namelijk op en bereikten op de derde dag hun steden, te weten: Gibeon, Kefira, Beërot en Kirjat-Jearim.

18. De Israëlieten sloegen hen echter niet, omdat de hoofden der vergadering het hun bezworen hadden bij de Here, de God van Israël. Toen morde de gehele vergadering tegen de hoofden.

19. Maar al de hoofden zeiden tot de gehele vergadering: Wij hebben hun gezworen bij de Here, de God van Israël; daarom kunnen wij hen niet aantasten.

20. Aldus zullen wij met hen doen: hen in leven laten, opdat geen toorn over ons kome vanwege de eed, die wij hun gezworen hebben.

21. En de hoofden zeiden tot hen: Laat hen in leven blijven. En zij werden houthakkers en waterputters voor de gehele vergadering, zoals de hoofden te hunnen opzichte bepaald hadden.

22. Daarna ontbood Jozua hen en sprak tot hen: Waarom hebt gij ons bedrogen door te zeggen: wij wonen zeer ver van u verwijderd, terwijl gij in ons midden woont?

23. Daarom, vervloekt zijt gij en nimmer zult gij ophouden knechten te zijn, houthakkers en waterputters voor het huis van mijn God.