NBG-vertaling 1951

Jozua 7:20-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Daarop antwoordde Achan Jozua: Waarlijk, ik ben het, die gezondigd heeft tegen de Here, de God van Israël, want zo en zo heb ik gehandeld:

21. ik zag bij de buit een mantel van Sinear, een mooi stuk, en tweehonderd sikkelen zilver en een staaf goud van vijftig sikkelen gewicht, en uit begeerte ernaar heb ik ze weggenomen; zie, ze zijn in mijn tent in de grond verborgen, en wel het zilver onderaan.

22. Toen zond Jozua boden, die zich naar de tent spoedden, en zie: het was in zijn tent verborgen, het zilver onderaan;

23. en zij haalden het uit de tent, brachten het bij Jozua en al de Israëlieten, en stortten het uit voor het aangezicht des Heren.

24. Daarop nam Jozua, tezamen met geheel Israël, Achan, de zoon van Zerach, en het zilver, de mantel en de staaf goud, zijn zonen en dochters, zijn runderen, ezels en kleinvee, zijn tent en al wat hem toebehoorde, en zij voerden hen naar het dal Achor.