NBG-vertaling 1951

Jozua 7:14-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. In de ochtend zult gij volgens uw stammen aantreden, en de stam, die de Here aanwijst, zal aantreden volgens de geslachten, en het geslacht, dat de Here aanwijst, zal aantreden volgens de families, en de familie, die de Here aanwijst, zal aantreden man voor man.

15. En wie aangewezen wordt als schuldig aan de ban, zal met vuur verbrand worden, hij en al wat hem toebehoort, omdat hij het verbond des Heren overtreden en een schandelijke dwaasheid in Israël gedaan heeft.

16. Toen liet Jozua des morgens vroeg Israël volgens zijn stammen aantreden, en de stam Juda werd aangewezen.

17. Toen hij de geslachten van Juda liet aantreden, wees Hij het geslacht der Zarchieten aan, en toen hij het geslacht der Zarchieten liet aantreden, man voor man, werd Zabdi aangewezen.

18. Toen hij diens familie liet aantreden man voor man, werd Achan aangewezen, de zoon van Karmi, de zoon van Zabdi, de zoon van Zerach uit de stam Juda.

19. En Jozua zeide tot Achan: Mijn zoon, geef toch eer aan de Here, de God van Israël, en doe voor Hem belijdenis; vertel mij toch wat gij gedaan hebt, verberg het niet voor mij.

20. Daarop antwoordde Achan Jozua: Waarlijk, ik ben het, die gezondigd heeft tegen de Here, de God van Israël, want zo en zo heb ik gehandeld:

21. ik zag bij de buit een mantel van Sinear, een mooi stuk, en tweehonderd sikkelen zilver en een staaf goud van vijftig sikkelen gewicht, en uit begeerte ernaar heb ik ze weggenomen; zie, ze zijn in mijn tent in de grond verborgen, en wel het zilver onderaan.

22. Toen zond Jozua boden, die zich naar de tent spoedden, en zie: het was in zijn tent verborgen, het zilver onderaan;