NBG-vertaling 1951

Jozua 5:1-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Zodra al de koningen der Amorieten aan de westzijde van de Jordaan en al de koningen der Kanaänieten aan de zee hoorden, dat de Here de wateren van de Jordaan voor het aangezicht der Israëlieten had doen opdrogen, totdat zij erdoor getrokken waren, versmolt hun hart en zij hadden geen moed meer vanwege de Israëlieten.

2. Te dien tijde zeide de Here tot Jozua: Maak u stenen messen en besnijd de Israëlieten opnieuw, ten tweeden male.

3. Toen maakte Jozua zich stenen messen en hij besneed de Israëlieten op de Heuvel der voorhuiden.

4. Dit nu was de reden, waarom Jozua hen besneed: al het volk van het mannelijk geslacht, dat uit Egypte getrokken was, alle krijgslieden waren in de woestijn onderweg gestorven, nadat zij uit Egypte getrokken waren.

5. Want al het volk dat uitgetrokken was, was besneden geweest, maar al het volk dat geboren was in de woestijn onderweg na de uittocht uit Egypte, had men niet besneden.