NBG-vertaling 1951

Jozua 10:26-43 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Vervolgens sloeg Jozua hen, doodde hen en spietste hen op vijf palen, en zij bleven hangen op de palen tot de avond.

27. Maar tegen de tijd, dat de zon onderging, nam men hen, op bevel van Jozua, van de palen af, en men wierp hen in de spelonk, waar zij zich verborgen hadden; en men plaatste grote stenen voor de ingang van de spelonk, die er heden ten dage nog zijn.

28. Op die dag nam Jozua Makkeda in en hij sloeg het met de scherpte des zwaards, ook zijn koning; hij trof het en alle levende wezens, die daarin waren, met de ban, hij liet niemand ontkomen en deed met de koning van Makkeda, zoals hij met de koning van Jericho gedaan had.

29. Daarna trok Jozua verder, en geheel Israël met hem, van Makkeda naar Libna en hij streed tegen Libna.

30. En de Here gaf ook dat in de macht van Israël, met zijn koning. En hij sloeg het en alle levende wezens, die daarin waren, met de scherpte des zwaards; hij liet niemand daarin ontkomen en deed met zijn koning, zoals hij met de koning van Jericho gedaan had.

31. Daarna trok Jozua verder, en geheel Israël met hem, van Libna naar Lakis; hij belegerde het en streed ertegen

32. en de Here gaf Lakis in de macht van Israël; men nam het in op de tweede dag en sloeg het met de scherpte des zwaards, alle levende wezens, die daarin waren, geheel zoals hij met Libna gedaan had.

33. Toen trok Horam, de koning van Gezer, op om Lakis te helpen, maar Jozua sloeg hem en zijn volk, totdat hij hem niemand had overgelaten.

34. Daarna trok Jozua verder, en geheel Israël met hem, van Lakis naar Eglon; zij belegerden het en streden ertegen,

35. namen het in op dezelfde dag en sloegen het met de scherpte des zwaards; alle levende wezens, die daarin waren, troffen zij op die dag met de ban, geheel zoals men met Lakis gedaan had.

36. Daarna trok Jozua op, en geheel Israël met hem, van Eglon naar Hebron, en zij streden ertegen.

37. Zij namen het in en sloegen het met de scherpte des zwaards, ook zijn koning en al zijn steden en alle levende wezens, die daarin waren; men liet niemand ontkomen, geheel zoals men met Eglon gedaan had: men sloeg het en alle levende wezens, die daarin waren, met de ban.

38. Daarna wendde Jozua zich, en geheel Israël met hem, naar Debir en hij streed ertegen,

39. en hij nam het, met zijn koning, en al zijn steden en men sloeg hen met de scherpte des zwaards; alle levende wezens, die daarin waren, sloegen zij met de ban, men liet niemand ontkomen; evenals men met Hebron gedaan had, zo deed men met Debir en zijn koning, zoals men ook met Libna en zijn koning gedaan had.

40. Aldus sloeg Jozua het ganse land, het Gebergte, het Zuiderland, de Laagte en de hellingen, met al hun koningen; hij liet niemand ontkomen, maar hij sloeg al wat adem had met de ban, zoals de Here, de God van Israël, geboden had.

41. Jozua sloeg hen van Kades-Barnea tot Gaza, ook het ganse land van Gosen tot Gibeon.

42. Al deze koningen en hun land heeft Jozua op éénmaal overwonnen, want de Here, de God van Israël, streed voor Israël.

43. Daarna keerde Jozua, en geheel Israël met hem, terug naar de legerplaats te Gilgal.