NBG-vertaling 1951

Johannes 4:34-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen.

35. Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten.

36. Reeds ontvangt de maaier loon en verzamelt hij vrucht ten eeuwigen leven, opdat de zaaier zich tegelijk met de maaier verblijde.

37. Want hier is de spreuk waarachtig: De een zaait, de ander maait.

38. Ik heb u uitgezonden om datgene te maaien, wat u geen arbeid heeft gekost; anderen hebben gearbeid en gij hebt de vrucht van hun arbeid geplukt.

39. En uit die stad geloofden vele der Samaritanen in Hem om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles wat ik gedaan heb.

40. Toen dan de Samaritanen tot Hem kwamen, verzochten zij Hem bij hen te blijven; en Hij bleef daar twee dagen.

41. En nog veel meer werden er gelovig om zijn woord,

42. en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is.

43. En na die twee dagen vertrok Hij vandaar naar Galilea,

44. want Jezus zelf had getuigd, dat een profeet in zijn vaderland niet in ere is.

45. Toen Hij dan in Galilea kwam, ontvingen de Galileeërs Hem, omdat zij gezien hadden, al wat Hij te Jeruzalem op het feest gedaan had, want zij waren ook zelf naar het feest geweest.

46. Hij kwam dan weder te Kana in Galilea, waar Hij het water tot wijn gemaakt had. En er was te Kafarnaüm een hoveling, wiens zoon ziek was.