NBG-vertaling 1951

Johannes 4:30-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

30. Zij gingen de stad uit en kwamen tot Hem.

31. Intussen vroegen zijn discipelen Hem, zeggende: Rabbi, eet.

32. Hij zeide echter tot hen: Ik heb een spijs te eten, waarvan gij niet weet.

33. De discipelen dan zeiden tot elkander: Iemand heeft Hem toch niet te eten gebracht?

34. Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen.

35. Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten.

36. Reeds ontvangt de maaier loon en verzamelt hij vrucht ten eeuwigen leven, opdat de zaaier zich tegelijk met de maaier verblijde.

37. Want hier is de spreuk waarachtig: De een zaait, de ander maait.

38. Ik heb u uitgezonden om datgene te maaien, wat u geen arbeid heeft gekost; anderen hebben gearbeid en gij hebt de vrucht van hun arbeid geplukt.

39. En uit die stad geloofden vele der Samaritanen in Hem om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles wat ik gedaan heb.

40. Toen dan de Samaritanen tot Hem kwamen, verzochten zij Hem bij hen te blijven; en Hij bleef daar twee dagen.