5. De aarde, waaruit het brood voortkomt –onder haar wordt er gewoeld als door vuur.
6. Haar gesteente is de vindplaats van lazuursteen,die goudstofjes bevat.
7. Het pad daarheen – geen roofvogel kent het,het oog van de gier bespeurt het niet;
8. de trotse dieren betreden het niet,de leeuw schrijdt er niet over.
9. (De mens) slaat zijn hand aan het harde gesteente,hij woelt de bergen om van hun wortel af;
10. in de rotsen houwt hij gangen uit,en allerlei kostbaars ziet zijn oog;
11. de bronnen der stromen damt hij af,en hij brengt het verborgene aan het licht.
12. Maar de wijsheid – waar wordt zij gevonden,en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht?
13. De sterveling kent haar waarde niet,en zij wordt niet gevonden in het land der levenden.