NBG-vertaling 1951

Jesaja 57:11-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. En voor wie waart gij beducht en bevreesd, dat gij trouweloos werdt en aan Mij niet gedacht hebt, zonder u daarvan iets aan te trekken? Zweeg Ik niet en dat van overlang, zodat gij Mij niet vreesdet?

12. Ik zal bekendmaken, wat uw gerechtigheid en uw werken zijn: zij zullen u niets baten;

13. wanneer gij schreeuwt, mag uw godenvergadering u redden. Maar de wind neemt hen allen op, een tocht vaagt hen weg. Doch wie bij Mij schuilt, zal het land beërven en mijn heilige berg bezitten.

14. Hij zegt: Verhoogt, verhoogt, bereidt de weg. Verwijdert de struikelblokken van de weg mijns volks.

15. Want zo zegt de Hoge en Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven.

16. Want Ik zal niet altoos twisten noch voor eeuwig toornig zijn, anders zou de geest voor mijn aangezicht bezwijken, terwijl Ik toch zelf de levensadem heb gegeven.

17. Om de ongerechtigheid zijner hebzucht was Ik toornig en sloeg het (volk), terwijl Ik Mij in toorn verborg, maar het wendde zich af en ging zijn eigengekozen weg.

18. Zijn wegen heb Ik gezien, doch Ik zal het genezen, het leiden, en het weer vertroosting schenken, namelijk aan de treurenden ervan.

19. Ik schep de vrucht der lippen: vrede, vrede voor hem die verre, en voor hem die nabij is, zegt de Here; en Ik zal hem genezen.

20. Maar de goddelozen zijn als de zee, zo opgezweept, dat zij niet tot rust kan komen, en wier wateren slijk en modder opwoelen.

21. De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede.