NBG-vertaling 1951

Jesaja 49:11-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. En Ik zal al mijn bergen tot een weg maken en mijn heerbanen zullen opgehoogd worden.

12. Zie, dezen komen uit de verte, genen uit het noorden en het westen, weer anderen uit het land Sinim.

13. Jubelt, gij hemelen, en juich, gij aarde, breekt uit in gejubel, gij bergen, want de Here heeft zijn volk getroost en Zich over zijn ellendigen ontfermd.

14. Maar Sion zegt: De Here heeft mij verlaten en de Here heeft mij vergeten.

15. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet.

16. Zie, Ik heb u in mijn handpalmen gegrift, uw muren zijn bestendig vóór Mij.

17. Uw zonen snellen toe, uw vernielers en uw verwoesters trekken van u weg.

18. Hef uw ogen op naar rondom en zie hen allen; zij vergaderen, zij komen tot u. Zo waar Ik leef, luidt het woord des Heren, gij zult hen allen aandoen als een sieraad, en hen ombinden, zoals een bruid.

19. Want uw puinhopen en uw verwoeste plaatsen en uw vernield land – voorwaar, nu zult gij te eng zijn voor de bewoners, en uw verdervers zullen verre zijn.

20. Ook zullen de kinderen, van welke gij beroofd waart, te uwen aanhoren zeggen: De plaats is mij te eng, maak mij ruimte, dat ik wonen kan.

21. En gij zult bij uzelf zeggen: Wie heeft mij dezen gebaard, daar ik toch van kinderen beroofd en onvruchtbaar was, verbannen en verdreven; wie bracht dezen dan groot? Zie, ik was alleen overgebleven, waar waren dan dezen?

22. Zo zegt de Here Here: Zie, Ik zal mijn hand opheffen tot de volken en mijn banier omhoog heffen voor de natiën; in hun armen zullen zij uw zonen brengen, en uw dochters zullen op de schouder gedragen worden.

23. En koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters; met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen, en het stof uwer voeten zullen zij lekken. Dan zult gij weten, dat Ik de Here ben, en dat zij die Mij verwachten, niet beschaamd worden.