18. nietigheid zijn zij, een bespottelijk maaksel; als aan hen bezoeking gedaan wordt, gaan zij teniet.
19. Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles en Israël is de stam zijner erfenis; Here der heerscharen is zijn naam!
20. Een hamer waart gij Mij, een strijdwapen; met u verbrijzelde Ik volkeren en verdelgde Ik koninkrijken;
21. Ik verbrijzelde met u paard en ruiter, en Ik verbrijzelde met u wagen en menner;
22. Ik verbrijzelde met u man en vrouw, en Ik verbrijzelde met u grijsaard en knaap; Ik verbrijzelde met u jonge man en jonge vrouw,
23. en Ik verbrijzelde met u herder en kudde; Ik verbrijzelde met u landbouwer en gespan, en Ik verbrijzelde met u landvoogden en stadhouders.