NBG-vertaling 1951

Jeremia 49:23-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. Over Damascus.Beschaamd staan Hamat en Arpad, want slechte tijding hebben zij gehoord; zij zijn in onrust als de zee, zij zijn bezorgd, zij kunnen niet tot rust komen.

24. Ontmoedigd is Damascus, het keert zich tot de vlucht en schrik heeft het bevangen, benauwdheid en weeën hebben het aangegrepen als een barende.

25. Hoe is de roemrijke stad verlaten, de veste der vreugde!

26. Daarom zullen haar jonge mannen vallen op haar pleinen en al de krijgslieden te dien dage omkomen, luidt het woord van de Here der heerscharen,

27. en Ik zal een vuur aansteken binnen de muur van Damascus, dat de burchten van Benhadad zal verteren.

28. Over Kedar en over de koninkrijken van Hasor, die Nebukadressar, de koning van Babel, verslagen heeft.Zo zegt de Here: Op, rukt op tegen Kedar en verdelgt de stammen uit het Oosten!

29. Hun tenten en hun kleinvee neme men weg, hun tentdoeken en al hun have, en hun kamelen neme men voor zich mede en roepe over hen uit: Schrik van rondom!

30. Vlucht, vliedt ijlings, schuilt diep weg, inwoners van Hasor, luidt het woord des Heren, want Nebukadressar, de koning van Babel, heeft tegen u een aanslag gesmeed en een plan beraamd.

31. Op, rukt op tegen een volk zonder zorg, dat in gerustheid woont, luidt het woord des Heren, dat deuren noch grendel heeft, dat op zichzelf woont;

32. laten hun kamelen ten roof worden en de menigte van hun vee ten buit; naar alle windstreken zal Ik hen verstrooien, die zich het haar rondom wegscheren, en van alle kanten zal Ik hun ondergang doen komen, luidt het woord des Heren.

33. Hasor zal tot een woonplaats van jakhalzen worden, een woestenij voor altoos, niemand zal daar wonen en geen mensenkind daar verblijf houden.

34. Hetgeen als woord des Heren tot de profeet Jeremia kwam over Elam, in het begin der regering van Sedekia, de koning van Juda.

35. Zo zegt de Here der heerscharen: Zie, Ik breek de boog van Elam, de zenuw van hun kracht,

36. en Ik breng over Elam vier winden van de vier hoeken des hemels en Ik verstrooi hen naar al die windstreken, zodat er geen volk zal zijn, waar niet verdrevenen van Elam komen zullen.

37. Ja, Ik maak Elam verschrikt voor hun vijanden en voor wie hen naar het leven staan, Ik breng rampspoed over hen, mijn brandende toorn, luidt het woord des Heren, Ik zend het zwaard hun achterna, totdat Ik hen verdelgd heb,

38. Ik richt mijn troon in Elam op en Ik roei koning en vorsten daar uit, luidt het woord des Heren.