NBG-vertaling 1951

Jeremia 48:15-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Verwoest is Moab met zijn steden, en de keur van zijn jonge mannen is ter slachting afgedaald, luidt het woord van de Koning, wiens naam is Here der heerscharen.

16. Moabs ondergang komt nabij en zijn rampspoed haast zich zeer.

17. Beklaagt het, allen die er rondom woont, en allen die zijn naam kent; zegt: Ach, hoe is de scepter der kracht, de staf der heerlijkheid, gebroken!

18. Daal af van uw ereplaats en zet u neer in het vuil, o inwoonster, dochter van Dibon, want de verwoester van Moab trekt tegen u op, hij vernielt uw vestingwerken.

19. Ga op de weg staan en zie uit, inwoonster van Aroër; ondervraag de vluchteling en de ontkomene, zeg: Wat is er geschied?

20. Te schande geworden is Moab, want het is terneergeslagen; jammert het uit en schreeuwt; boodschapt aan de Arnon, dat Moab verwoest is.

21. Ja, een gericht is gekomen over het land van de vlakte, over Cholon, Jahas, Mefaät,

22. Dibon, Nebo, Bet-Diblataïm,

23. Kirjataïm, Bet-Gamul, Bet-Meon,

24. Keriot, Bosra en over al de steden van het land van Moab, die veraf en die dichtbij zijn.

25. Afgehouwen is de hoorn van Moab en zijn arm is gebroken, luidt het woord des Heren.

26. Maakt het dronken, omdat het zich tegen de Here heeft verheven, zodat Moab neertuimelt in zijn uitbraaksel en ook zelf ten spot wordt.

27. Of was voor u Israël niet het voorwerp van spot; is het onder dieven betrapt, dat gij, zo vaak gij erover spraakt, met het hoofd gingt schudden?

28. Verlaat de steden en gaat op de rots wonen, inwoners van Moab, en weest als de duif die nestelt aan de overzijde van de opening van de kuil.

29. Wij hebben van Moabs trots gehoord – zeer hoogmoedig is het! – van zijn hoogheid, zijn trots, zijn hoogmoed en zijn hooghartigheid.

30. Ik ken, luidt het woord des Heren, zijn overmoed en zijn onbehoorlijke taal; zij doen, wat niet behoorlijk is.

31. Daarom moet ik over Moab jammeren, ja, over geheel Moab geschreeuw aanheffen, over de mannen van Kir-Cheres zuchten.

32. Meer dan Jazer weent, zal Ik over u wenen, o wijnstok van Sibma; uw ranken reikten tot aan de zee, zij kwamen tot Jazer; uw inzameling en uw wijnoogst heeft een verwoester overvallen.

33. Zo zijn vreugde en jubel geweken uit de gaarde en het land van Moab, en heb Ik de wijn uit de perskuipen geweerd; men zal de druiven niet treden met vreugdegeroep; het vreugdegeroep is geen vreugdegeroep.