NBG-vertaling 1951

Jeremia 44:11-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Daarom, zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Zie, Ik richt mijn aangezicht tegen u ten kwade, namelijk om geheel Juda uit te roeien;

12. ja, Ik neem het overblijfsel van Juda weg, dat zijn aangezicht gericht heeft om naar het land Egypte te gaan en daar te verblijven, en zij zullen allen te gronde gaan in het land Egypte; zij zullen vallen door het zwaard, door de honger zullen zij te gronde gaan; van klein tot groot zullen zij door het zwaard en door de honger sterven en zij zullen tot een voorwerp van verwensing, van ontzetting, van vervloeking en van smaad worden.

13. Ja, Ik zal bezoeking doen over hen die in het land Egypte wonen, zoals Ik bezoeking gedaan heb over Jeruzalem, door het zwaard, de honger en de pest;

14. en van het overblijfsel van Juda, dat gegaan is om daar te verblijven in het land Egypte, zal niemand ontkomen en ontsnappen, namelijk om terug te keren naar het land van Juda, waarop zij hun hart hebben gezet om daar te wonen, want zij zullen er niet terugkeren, behalve enkele vluchtelingen.

15. Toen antwoordden al de mannen, die wisten, dat hun vrouwen voor andere goden offers ontstaken, en al de vrouwen die daar stonden, een grote menigte, namelijk al het volk dat in het land Egypte, in Patros, woonde, aan Jeremia:

16. Wat het woord betreft, dat gij tot ons in de naam des Heren gesproken hebt, wij zullen niet naar u luisteren;

17. maar wij zullen voorzeker doen alles wat wij uitgesproken hebben, en offers ontsteken voor de koningin des hemels en haar plengoffers brengen, zoals wij gedaan hebben, wij en onze vaderen, onze koningen en onze vorsten, in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem; toen hadden wij goed ons brood en waren gelukkig en zagen geen rampspoed.

18. Maar sedert wij zijn opgehouden voor de koningin des hemels offers te ontsteken en haar plengoffers te brengen, hebben wij aan alles gebrek gehad en zijn wij door het zwaard en de honger omgekomen.

19. Wanneer wij voor de koningin des hemels offers ontsteken en haar plengoffers brengen, is het dan buiten onze mannen om, dat wij voor haar offerkoeken naar haar beeld maken en haar plengoffers brengen?

20. Daarop zeide Jeremia tot het gehele volk, tot de mannen en de vrouwen en al degenen die hem antwoord gegeven hadden: