NBG-vertaling 1951

Jeremia 43:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen Jeremia geëindigd had tot het gehele volk al de woorden van de Here, hun God, te spreken, waarmede de Here, hun God, hem tot hen gezonden had, al die woorden,

2. zeiden Azarja, de zoon van Hosaäja, en Jochanan, de zoon van Kareach, en al die drieste mannen tot Jeremia: Gij spreekt leugens! De Here, onze God, heeft u niet gezonden met de boodschap: Gaat niet naar Egypte om daar te verblijven.

3. Maar Baruch, de zoon van Neria, zet u tegen ons op met de bedoeling ons in de macht der Chaldeeën over te geven, ten einde ons te doden en ons in ballingschap naar Babel te voeren.

4. Zo hoorden Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten en het gehele volk niet naar de stem des Heren om in het land van Juda te blijven;

5. maar Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten namen het gehele overblijfsel van Juda, hen die van alle volken waarheen zij verstrooid waren geweest, teruggekeerd waren om in het land van Juda te verblijven:

6. de mannen, de vrouwen en de kinderen, de dochters van de koning en al de mensen die Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, bij Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, had achtergelaten, ook de profeet Jeremia en Baruch, de zoon van Neria,

7. en zij trokken naar het land Egypte, want zij luisterden niet naar de stem des Heren; en zij kwamen tot aan Tachpanches.

8. Toen kwam het woord des Heren tot Jeremia te Tachpanches:

9. Neem in uw hand grote stenen en verberg die in het leem onder het plaveisel vóór de ingang van het paleis van Farao in Tachpanches, ten aanschouwen van Judeese mannen,