NBG-vertaling 1951

Jeremia 41:7-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. En toen zij midden in de stad gekomen waren, maakte Jismaël, de zoon van Netanja, hen af en wierp hen in de put, hij en de mannen die bij hem waren.

8. Tien mannen bevonden zich echter onder hen, die tot Jismaël zeiden: Dood ons niet, want wij hebben verborgen voorraden in het veld, tarwe, gerst, olie en honig. Toen liet hij hen ongemoeid en doodde hen niet met hun metgezellen.

9. De put nu, waarin Jismaël al de lijken wierp van de mannen die hij vermoord had, een grote put, is die, welke koning Asa gemaakt had met het oog op Basa, de koning van Israël; die vulde Jismaël, de zoon van Netanja, met vermoorden.

10. Daarop voerde Jismaël de gehele rest van het volk, die in Mispa was, gevankelijk weg, de dochters van de koning en al het volk dat te Mispa overgebleven was, waarover Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, Gedalja, de zoon van Achikam, had aangesteld; en Jismaël, de zoon van Netanja, voerde hen gevankelijk weg en hij trok heen om naar de Ammonieten uit te wijken.

11. Maar toen Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten die bij hem waren, hoorden van al het onheil dat Jismaël, de zoon van Netanja, had aangericht,

12. namen zij al de mannen en trokken uit om tegen Jismaël, de zoon van Netanja, te strijden. En zij troffen hem aan bij het grote water in Gibeon.