NBG-vertaling 1951

Jeremia 4:3-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. en in Hem zich beroemen. Want zo zegt de Here tot de mannen van Juda en tot Jeruzalem: Ontgint u nieuw land en zaait niet tussen de doornen;

4. besnijdt u voor de Here en doet weg de voorhuid van uw hart, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat mijn gramschap niet uitsla als een vuur en onuitblusbaar brande om de boosheid uwer handelingen.

5. Boodschapt in Juda, laat horen in Jeruzalem en zegt: Blaast de bazuin in het land, roept luidkeels en zegt: Verzamelt u en laat ons in de versterkte steden gaan!

6. Steekt omhoog het signaal: naar Sion! Bergt u, blijft niet staan! Want het onheil breng Ik uit het Noorden, een groot verderf;

7. een leeuw is opgerezen uit zijn struikgewas, een verderver der volken is opgebroken, uitgegaan uit zijn plaats, om uw land tot een woestenij te maken; uw steden zullen verwoest worden, zodat er geen inwoners zijn.

8. Omgordt u hierom met rouwgewaad, weeklaagt en jammert, want de brandende toorn des Heren keert zich niet van ons af.

9. Te dien dage zal het geschieden, luidt het woord des Heren, dat de koning en de vorsten het hart zal ontzinken, dat de priesters verbijsterd zullen staan en de profeten zich zullen ontzetten,

10. en zeggen: Ach, Here Here, waarlijk, Gij hebt dit volk en Jeruzalem ten zeerste misleid door te zeggen: Gij zult vrede hebben; het zwaard raakt immers tot aan het leven.

11. Te dien tijde zal van dit volk en van Jeruzalem gezegd worden: Een gloeiende wind van de heuvels in de woestijn is op weg naar de dochter mijns volks, niet om te wannen, niet om te zuiveren.

12. Een zeer hevige wind komt, in mijn dienst; nu ga Ik zelf oordelen over hen uitspreken.

13. Zie, als een wolkenmassa komt hij opzetten; als een stormwind zijn zijn wagens, sneller dan arenden zijn paarden: wee ons, wij worden vernield!

14. Reinig uw hart van boosheid, Jeruzalem, opdat gij behouden wordt; hoelang zullen in uw binnenste uw zondige overleggingen verwijlen?

15. Want hoor, men boodschapt uit Dan en van het gebergte Efraïm meldt men onheil.

16. Bericht aan de volken, zie, meldt aan Jeruzalem: Belegeraars komen uit een ver land en heffen tegen de steden van Juda hun krijgskreet aan.