NBG-vertaling 1951

Jeremia 4:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Indien gij u bekeert, Israël, luidt het woord des Heren, dan moogt gij tot Mij wederkeren, en indien gij uw gruwelen wegdoet uit mijn ogen, dan behoeft gij niet te vlieden;

2. dan zult gij zweren: „zo waar de Here leeft”, in waarheid, recht en gerechtigheid, en de volken zullen elkander in Hem de zegen toebidden

3. en in Hem zich beroemen. Want zo zegt de Here tot de mannen van Juda en tot Jeruzalem: Ontgint u nieuw land en zaait niet tussen de doornen;

4. besnijdt u voor de Here en doet weg de voorhuid van uw hart, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat mijn gramschap niet uitsla als een vuur en onuitblusbaar brande om de boosheid uwer handelingen.

5. Boodschapt in Juda, laat horen in Jeruzalem en zegt: Blaast de bazuin in het land, roept luidkeels en zegt: Verzamelt u en laat ons in de versterkte steden gaan!

6. Steekt omhoog het signaal: naar Sion! Bergt u, blijft niet staan! Want het onheil breng Ik uit het Noorden, een groot verderf;

7. een leeuw is opgerezen uit zijn struikgewas, een verderver der volken is opgebroken, uitgegaan uit zijn plaats, om uw land tot een woestenij te maken; uw steden zullen verwoest worden, zodat er geen inwoners zijn.

8. Omgordt u hierom met rouwgewaad, weeklaagt en jammert, want de brandende toorn des Heren keert zich niet van ons af.

9. Te dien dage zal het geschieden, luidt het woord des Heren, dat de koning en de vorsten het hart zal ontzinken, dat de priesters verbijsterd zullen staan en de profeten zich zullen ontzetten,

10. en zeggen: Ach, Here Here, waarlijk, Gij hebt dit volk en Jeruzalem ten zeerste misleid door te zeggen: Gij zult vrede hebben; het zwaard raakt immers tot aan het leven.