NBG-vertaling 1951

Jeremia 32:32-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

32. om al de boosheid die de Israëlieten en de Judeeërs bedreven hebben en waarmee zij Mij gekrenkt hebben; zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesters en hun profeten, zowel de mannen van Juda als de inwoners van Jeruzalem;

33. zij keerden mij de nek toe in plaats van het aangezicht; hoewel Ik hen leerde, vroeg en laat, luisterden zij niet en lieten zich niet gezeggen.

34. Maar zij zetten hun gruwelen in het huis waarover mijn naam is uitgeroepen, om dat te verontreinigen,

35. en zij bouwden de hoogten van de Baäl, die zich in het dal Ben-Hinnom bevinden, om hun zonen en dochters aan de Moloch te wijden, wat Ik hun niet geboden had en wat bij Mij niet opgekomen was, het bedrijven van deze gruwel om Juda te doen zondigen.

36. Maar nu, zo zegt de Here, de God van Israël, van deze stad, waarvan gij zegt: Zij is in de macht van de koning van Babel gegeven door het zwaard, de honger en de pest –:

37. zie, Ik verzamel hen uit al de landen, waarheen Ik hen in mijn toorn en gramschap en grote verbolgenheid zal verdreven hebben, en Ik zal hen naar deze plaats terugbrengen en hen veilig doen wonen;

38. zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn;

39. Ik zal hun één hart en één weg geven, zodat zij Mij vrezen al de dagen, hun en hun kinderen na hen ten goede;

40. ja, Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, dat Ik Mij niet van achter hen afwenden zal en dat Ik hun wèl zal doen, en mijn vrees zal Ik in hun hart leggen, zodat zij niet van Mij afwijken;