NBG-vertaling 1951

Hooglied 7:6-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. – Hoe schoon zijt gij, liefde;hoe heerlijk onder wat men verlangen kan!

7. – Ja, uw ranke gestalte is als een palm,en uw borsten zijn als dadeltrossen.

8. Ik zeide: Ik wil die palm beklimmenen zijn vruchtentrossen plukken.Mogen uw borsten als druiventrossen zijn,de geur van uw adem zij als appels,

9. uw verhemelte als de kostelijkste wijn . . .– . . . die regelrecht mijn geliefde toestroomt,en in zijn slaap naar zijn lippen vloeit.

10. Van mijn geliefde ben ik,en naar mij gaat zijn begeerte uit.

11. Kom, mijn geliefde, laten wij uitgaan naar het veld,laten wij vernachten tussen de hennabloemen.

12. Laten wij vroeg naar de wijngaarden gaanen zien of de wijnstok uitbot,of de bloesems zijn opengesprongen,de granaten bloeien.Daar zal ik u mijn liefde geven.

13. De liefdesappelen geven hun geur,en bij onze deuren groeien allerlei kostelijke vruchten,jonge en oude:ik heb ze voor u, mijn geliefde, bewaard.