NBG-vertaling 1951

Hooglied 6:8-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Zestig koninginnen zijn er,tachtig bijvrouwen,en jonkvrouwen zonder tal.

9. Maar enig is zij, mijn duif, mijn volmaakte,een enige was zij voor haar moeder,een reine voor wie haar gebaard heeft.Meisjes zien haar, en prijzen haar gelukkig;koninginnen en bijvrouwen, en loven haar.

10. Wie is zij, die opgaat als de dageraad,schoon als de blanke maan,stralend als de gloeiende zon,geducht als krijgsscharen?

11. Naar de notenhof daalde ik afom te zien naar de bloesems van het dal,om te zien of de wijnstok botte,de granaatappelbomen bloeiden.

12. – Ik kende mijzelve niet;gij hebt mij op vorstelijke wagens geplaatst.

13. Wend u, wend u, gij Sulammitische,wend u, wend u, dat wij u bezien!„Wat wilt gij naar de Sulammitische zienals naar de reidans van Machanaïm?”