NBG-vertaling 1951

Handelingen 7:25-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

25. Hij meende, dat zijn broeders zouden inzien, dat God hun door zijn hand verlossing wilde geven, maar zij zagen het niet in.

26. En de volgende dag vertoonde hij zich weer onder hen, terwijl zij aan het vechten waren, en hij maande hen tot vrede, zeggende: Mannen, gij zijt broeders, waarom doet gij elkander onrecht?

27. Maar hij, die zijn naaste onrecht deed, stiet hem van zich en zeide: Wie heeft u tot overste en rechter over ons aangesteld?

28. Wilt gij mij soms ombrengen, zoals gij gisteren de Egyptenaar hebt omgebracht?

29. En Mozes vluchtte op dit woord en werd een bijwoner in het land Midjan, waar hij twee zonen verwekte.

30. En toen er veertig jaren voorbijgegaan waren, verscheen hem in de woestijn van de berg Sinai een engel in de vlam van een brandende braamstruik.

31. En toen Mozes dit zag, verwonderde hij zich over het gezicht, en toen hij erheen ging om het te onderzoeken, kwam een stem des Heren (tot hem):

32. Ik ben de God uwer vaderen, de God van Abraham en Isaak en Jakob. En bevend van schrik durfde Mozes het niet onderzoeken.

33. En de Here zeide tot hem: Doe uw schoeisel van uw voeten, want de plaats, waar gij staat, is heilige grond.

34. Ik heb de mishandeling van mijn volk in Egypte zeer wel gezien en Ik heb zijn zuchten gehoord en ben nedergedaald om hen te verlossen; en nu, kom hier, laat Ik u naar Egypte zenden.

35. Deze Mozes, die zij verloochend hadden door te zeggen: Wie heeft u tot overste en rechter aangesteld, heeft God als een overste en bevrijder gezonden, met de macht van de engel, die hem verschenen was in de braamstruik.

36. Deze heeft hen uitgeleid onder het verrichten van wonderen en tekenen in het land Egypte, in de Rode zee en in de woestijn, veertig jaren lang.

37. Dit is die Mozes, die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: Een profeet gelijk mij zal God u uit uw broeders doen opstaan.

38. Deze is het, die in de vergadering in de woestijn met de engel was, die tot hem sprak op de Sinai, en met onze vaderen; en hij ontving levende woorden om die u te geven.

39. En onze vaderen wilden hem niet gehoorzamen, maar stieten hem van zich en wendden zich in hun hart naar Egypte,