NBG-vertaling 1951

Handelingen 3:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Petrus nu en Johannes gingen op naar de tempel tegen het uur des gebeds, dat is het negende.

2. En een man, die verlamd was van de schoot zijner moeder aan, zodat hij gedragen moest worden, zetten zij dagelijks bij de poort van de tempel, genaamd de Schone, om een aalmoes te vragen van de tempelgangers.

3. Toen deze zag, dat Petrus en Johannes de tempel zouden binnengaan, verzocht hij om een aalmoes.

4. En Petrus zag hem scherp aan, met Johannes, en zeide: Zie naar ons.

5. En hij hield zijn blik op hen gevestigd in de verwachting iets van hen te ontvangen.

6. Maar Petrus zeide: Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër: Wandel!

7. En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels stevig,

8. en hij sprong op en stond en liep heen en weer en hij ging met hen de tempel binnen, lopende en springende en God lovende.

9. En al het volk zag hem lopen en God loven;

10. en men herkende hem als degene, die om een aalmoes gezeten had aan de Schone Poort van de tempel; en zij werden met verbazing en ontzetting vervuld, over wat met hem gebeurd was.

11. En toen hij Petrus en Johannes vasthield, liep al het volk rondom hen te hoop in de zogenaamde zuilengang van Salomo, vol verbazing.

12. En Petrus zag het en antwoordde het volk: Mannen van Israël, wat verwondert gij u hierover, of wat staart gij ons aan, alsof wij door eigen kracht of godsvrucht deze hadden doen lopen?

13. De God van Abraham en Isaak en Jakob, de God onzer vaderen, heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt, die gij hebt overgeleverd en verloochend ten overstaan van Pilatus, ofschoon deze oordeelde, dat men Hem moest loslaten.