NBG-vertaling 1951

Handelingen 19:2-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. En hij zeide tot hen: Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een heilige Geest is.

3. En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes.

4. Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus.

5. En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus.

6. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden.

7. En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen.

8. En Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods.

9. Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven en ten aanhoren van de menigte kwaad bleven spreken van de weg, maakte hij zich van hen los en zonderde zijn discipelen af, terwijl hij dagelijks besprekingen hield in de gehoorzaal van Tyrannus.

10. En dit ging twee jaar lang zo voort, zodat allen, die in Asia woonden, het woord des Heren hoorden, Joden zowel als Grieken.

11. En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus,

12. zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren.

13. En ook enige van de rondreizende Joodse geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke boze geesten hadden, de naam van de Here Jezus te noemen met de woorden: Ik bezweer u bij de Jezus, die Paulus predikt.

14. Het waren nu zeven zonen van een zekere Skevas, een Joodse overpriester, die dit deden.

15. Maar de boze geest antwoordde en zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt gij?

16. En de mens, in wie de boze geest was, sprong op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten.

17. En dit werd bekend aan allen, Joden en Grieken, die te Efeze woonden, en vrees overviel hen allen, en de naam van de Here Jezus werd grootgemaakt;

18. en velen van hen, die gelovig geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden.

19. En enigen van degenen, die toverkunsten hadden uitgeoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van allen. En men berekende de waarde ervan en stelde die vast op vijftigduizend zilverstukken.