NBG-vertaling 1951

Handelingen 13:31-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

31. en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opgegaan waren, die [thans] getuigen van Hem zijn bij het volk.

32. En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is,

33. aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt.

34. En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, zonder dat Hij weer tot ontbinding zal wederkeren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal U het heilige van David geven, dat betrouwbaar is;

35. en daarom zegt Hij ook in een andere psalm: Gij zult uw Heilige geen ontbinding doen zien.

36. Want David is, na voor zijn geslacht de raad Gods gediend te hebben, ontslapen en bij zijn vaderen bijgezet, en hij heeft wèl ontbinding gezien;

37. maar Hij, die God heeft opgewekt, heeft geen ontbinding gezien.

38. Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Hem u vergeving van zonden verkondigd wordt;

39. ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd door Hem.

40. Ziet dan toe, dat u niet overkome, wat in de profeten gezegd is:

41. Ziet, verachters, en verwondert u en verdwijnt;want Ik werk een werk in uw dagen,een werk, dat gij voorzeker niet zult geloven, als iemand het u verhaalt.

42. En toen zij vertrokken, verzochten zij hun tegen de eerstvolgende sabbat weder deze woorden te spreken.

43. En na het uitgaan van de synagoge, volgden vele van de Joden en de vereerders van God, die Jodengenoten waren, Paulus en Barnabas, die dan ook tot hen spraken en bij hen aandrongen om te blijven bij de genade Gods.

44. En de volgende sabbat kwam bijna de gehele stad bijeen om het woord Gods te horen.

45. Doch toen de Joden de scharen zagen, werden zij vervuld met nijd en spraken, lasterende, tegen hetgeen door Paulus gezegd werd.

46. Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen.