NBG-vertaling 1951

Haggai 1:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag dier maand, kwam het woord des Heren door de dienst van de profeet Haggai tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, aldus:

2. Zo zegt de Here der heerscharen: Dit volk zegt: de tijd is nog niet gekomen, de tijd, dat des Heren huis herbouwd worde.

3. En het woord des Heren kwam door de dienst van de profeet Haggai aldus:

4. Is het voor ú de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt?

5. Nu dan, zo zegt de Here der heerscharen, bedenkt wat u wedervaren is.

6. Gij hebt veel gezaaid, maar weinig binnengehaald; gij hebt gegeten, maar zonder dat gij verzadigd werdt; gij hebt gedronken, maar zonder dat gij voldaan werdt; gij hebt u gekleed, maar zonder dat gij warm werdt; en wie zich voor loon verhuurde, ontving zijn loon in een doorboorde buidel.

7. Zo zegt de Here der heerscharen: Bedenkt wat u wedervaren is.

8. Beklimt het gebergte, haalt hout en herbouwt dit huis; dan zal Ik er welgevallen aan hebben en verheerlijkt worden, zegt de Here.

9. Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit, en toen gij het binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom dat? luidt het woord des Heren der heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis.

10. Daarom heeft de hemel over u de dauw ingehouden en de aarde haar opbrengst.

11. Ook riep Ik een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most, de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der handen.