NBG-vertaling 1951

Genesis 38:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. In die tijd trok Juda van zijn broeders weg en nam zijn intrek bij een man van Adullam, genaamd Chira.

2. En Juda zag daar de dochter van een Kanaänitisch man, genaamd Sua; hij huwde haar en kwam tot haar.

3. En zij werd zwanger, baarde een zoon, en noemde hem Er.

4. Daarna werd zij opnieuw zwanger, baarde een zoon en noemde hem Onan.

5. Vervolgens baarde zij nogmaals een zoon, en noemde hem Sela. Hij was te Kezib, toen zij hem baarde.

6. En Juda nam voor Er, zijn eerstgeborene, een vrouw, genaamd Tamar.

7. En Er, de eerstgeborene van Juda, wekte het misnoegen des Heren op, en de Here doodde hem.

8. Toen zeide Juda tot Onan: Ga tot uws broeders vrouw, sluit met haar het zwagerhuwelijk en verwek voor uw broeder nakroost.

9. Maar Onan wist, dat het nakroost hem niet zou toebehoren, daarom, zo vaak hij tot de vrouw van zijn broeder kwam, verspilde hij het zaad op de grond, om aan zijn broeder geen nakroost te geven.

10. En hetgeen hij gedaan had, was kwaad in de ogen des Heren, en Hij doodde ook hem.

11. Toen zeide Juda tot zijn schoondochter Tamar: Ga als weduwe in het huis van uw vader wonen, totdat mijn zoon Sela groot is, want hij dacht: Dat ook hij niet sterve evenals zijn broeders. En Tamar ging in het huis van haar vader wonen.

12. Na verloop van vele dagen stierf de dochter van Sua, de vrouw van Juda. En toen Juda de rouwtijd ten einde gebracht had, ging hij naar de scheerders van zijn schapen, hij en zijn vriend Chira, de Adullamiet, naar Timna.