NBG-vertaling 1951

Genesis 24:38-45 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

38. maar gij zult naar mijns vaders huis gaan en naar mijn geslacht, en daar een vrouw voor mijn zoon nemen.

39. En ik zeide tot mijn heer: Misschien zal die vrouw mij niet volgen.

40. Maar hij zeide tot mij: De Here, voor wiens aangezicht ik gewandeld heb, zal zijn engel met u zenden, en zal uw weg voorspoedig maken, zodat gij voor mijn zoon een vrouw zult nemen uit mijn geslacht en uit mijns vaders huis.

41. Slechts dan zult gij ontslagen zijn van de eed aan mij, wanneer gij komt tot mijn geslacht, en men haar aan u niet wil geven; dan zult gij ontslagen zijn van de eed aan mij.

42. Nu kwam ik heden bij de bron, en ik zeide: Here, God van mijn heer Abraham, wil toch de weg, waarop ik ga, voorspoedig maken;

43. zie, ik sta bij de waterbron; laat het nu zo zijn dat de maagd, die naar buiten komt om te putten en die, als ik tot haar zeg: Geef mij toch een weinig water te drinken uit uw kruik, tot mij zal zeggen:

44. Drink zelf, en ook voor uw kamelen zal ik putten, dat zij de vrouw zal zijn, die de Here voor de zoon van mijn heer bestemd heeft.

45. Ik had dit nog nauwelijks bij mijzelf gezegd, of zie, Rebekka kwam naar buiten met haar kruik op haar schouder, en zij daalde af naar de bron, en putte. En ik zeide tot haar: Geef mij toch te drinken.