NBG-vertaling 1951

Ezra 2:53-69 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

53. de zonen van Barkos, de zonen van Sisera, de zonen van Temach;

54. de zonen van Nesiach, de zonen van Chatifa.

55. De nakomelingen van Salomo’s knechten: de zonen van Sotai, de zonen van Soferet, de zonen van Peruda;

56. de zonen van Jaäla, de zonen van Darkon, de zonen van Giddel;

57. de zonen van Sefatja, de zonen van Chattil, de zonen van Pokeret-Hassebaïm, de zonen van Ami.

58. Al de tempelhorigen en nakomelingen van Salomo’s knechten: driehonderd tweeënnegentig.

59. En dit zijn degenen die optrokken uit Tel-Melach, Tel-Charsa, Kerub, Addan en Immer – zij konden echter niet aantonen, of hun familie en nakomelingschap tot Israël behoorden –:

60. de zonen van Delaja, de zonen van Tobia, de zonen van Nekoda, zeshonderd tweeënvijftig;

61. en van de priesterzonen: de zonen van Chobaja, de zonen van Hakkos, de zonen van Barzillai, die een van de dochters van de Gileadiet Barzillai tot vrouw genomen had en naar hun naam genoemd was.

62. Dezen zochten naar het schriftelijk bewijs, dat zij ingeschreven waren in het register, maar daar zij er niet in te vinden waren, werden zij van het priesterschap uitgesloten,

63. en de stadhouder deed aangaande hen de uitspraak, dat zij van het allerheiligste niet mochten eten, totdat een priester zou optreden met Urim en Tummim.

64. De gehele gemeente tezamen was tweeënveertigduizend driehonderd zestig,

65. afgezien van hun slaven en slavinnen, van welke er zevenduizend driehonderd zevenendertig waren; zangers en zangeressen hadden zij tweehonderd.

66. Zij hadden zevenhonderd zesendertig paarden, tweehonderd vijfenveertig muildieren,

67. vierhonderd vijfendertig kamelen, zesduizend zevenhonderd twintig ezels.

68. Enige van de familiehoofden schonken, toen zij bij het huis des Heren, dat te Jeruzalem is, aankwamen, vrijwillige gaven voor het huis Gods, om het weder op te richten op zijn plaats;

69. naar hun vermogen droegen zij bij tot de schat, benodigd voor het werk: aan goud eenenzestigduizend drachmen, aan zilver vijfduizend minen, en honderd priesteronderklederen.