NBG-vertaling 1951

Ezra 2:48-61 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

48. de zonen van Resin, de zonen van Nekoda, de zonen van Gazzam;

49. de zonen van Uzza, de zonen van Paseach, de zonen van Besai;

50. de zonen van Asna, de zonen van Meünim, de zonen van Nefussim;

51. de zonen van Bakbuk, de zonen van Chakufa, de zonen van Charchur;

52. de zonen van Baslut, de zonen van Mechida, de zonen van Charsa;

53. de zonen van Barkos, de zonen van Sisera, de zonen van Temach;

54. de zonen van Nesiach, de zonen van Chatifa.

55. De nakomelingen van Salomo’s knechten: de zonen van Sotai, de zonen van Soferet, de zonen van Peruda;

56. de zonen van Jaäla, de zonen van Darkon, de zonen van Giddel;

57. de zonen van Sefatja, de zonen van Chattil, de zonen van Pokeret-Hassebaïm, de zonen van Ami.

58. Al de tempelhorigen en nakomelingen van Salomo’s knechten: driehonderd tweeënnegentig.

59. En dit zijn degenen die optrokken uit Tel-Melach, Tel-Charsa, Kerub, Addan en Immer – zij konden echter niet aantonen, of hun familie en nakomelingschap tot Israël behoorden –:

60. de zonen van Delaja, de zonen van Tobia, de zonen van Nekoda, zeshonderd tweeënvijftig;

61. en van de priesterzonen: de zonen van Chobaja, de zonen van Hakkos, de zonen van Barzillai, die een van de dochters van de Gileadiet Barzillai tot vrouw genomen had en naar hun naam genoemd was.