NBG-vertaling 1951

Ezra 2:35-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

35. de zonen van Senaä: drieduizend zeshonderd dertig.

36. De priesters:de zonen van Jedaja, en wel het huis van Jesua: negenhonderd drieënzeventig;

37. de zonen van Immer: duizend tweeënvijftig;

38. de zonen van Paschur: duizend tweehonderd zevenenveertig;

39. de zonen van Charim: duizend zeventien.

40. De Levieten:de zonen van Jesua en Kadmiël, en wel de zonen van Hodawja, vierenzeventig.

41. De zangers:de zonen van Asaf: honderd achtentwintig.

42. De poortwachters:de zonen van Sallum, de zonen van Ater, de zonen van Talmon, de zonen van Akkub, de zonen van Chatita, de zonen van Sobai: in het geheel honderd negenendertig.

43. De tempelhorigen:de zonen van Sicha, de zonen van Chasufa, de zonen van Tabbaot;

44. de zonen van Keros, de zonen van Siaha, de zonen van Padon;

45. de zonen van Lebana, de zonen van Chagaba, de zonen van Akkub;

46. de zonen van Chagab, de zonen van Samlai, de zonen van Chanan;