NBG-vertaling 1951

Exodus 39:13-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. de vierde rij: turkoois, chrysopraas en nefriet. In gouden kassen waren zij ingevat in hun zettingen.

14. De stenen overeenkomstig de namen der zonen van Israël, waren twaalf in getal, overeenkomstig hun namen; als zegelgraveerwerk waren zij, elk met zijn naam, voor de twaalf stammen.

15. Zij maakten op het borstschild gedraaide kettinkjes, vlechtwerk van louter goud.

16. Zij maakten twee gouden kassen en twee gouden ringen en zetten de beide ringen aan de beide einden van het borstschild.

17. Zij deden de beide gevlochten kettinkjes van goud in de beide ringen aan de einden van het borstschild.

18. De beide andere einden der beide gevlochten kettinkjes maakten zij aan de beide kassen vast en zetten ze op de schouderstukken van de efod, aan de voorkant.

19. Zij maakten twee gouden ringen en zetten ze aan de beide einden van het borstschild, op de binnenrand, die naar de efod was toegekeerd.

20. Ook maakten zij twee gouden ringen en zetten die op de beide schouderstukken van de efod, onderaan aan de voorkant, dicht bij de plaats waar hij verbonden was, boven de gordel van de efod.

21. Zij bonden het borstschild met zijn ringen aan de ringen van de efod vast met een blauwpurperen snoer, zodat het op de gordel van de efod vastzat, en het borstschild niet van de efod kon afschuiven – zoals de Here Mozes geboden had.

22. En hij maakte het opperkleed van de efod, weefwerk, geheel blauwpurper.

23. De opening van het opperkleed was in het midden ervan als bij een pantser, rondom die opening was een rand, opdat het niet scheurde.

24. Zij zetten op de zomen van het opperkleed granaatappels in blauwpurper, roodpurper en scharlaken, getweernd.

25. Zij maakten belletjes van louter goud en zetten de belletjes tussen de granaatappels op de zomen van het opperkleed, overal tussen de granaatappels:

26. telkens een belletje en een granaatappel, rondom op de zomen van het opperkleed voor de dienst – zoals de Here Mozes geboden had.

27. En zij maakten de onderklederen van fijn linnen, weefwerk, voor Aäron en zijn zonen,

28. de tulband van fijn linnen, de sierlijke hoofddoeken van fijn linnen, de linnen broeken van getweernd fijn linnen,