NBG-vertaling 1951

Ester 1:4-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Daarbij spreidde hij de rijkdom van zijn koninklijke heerlijkheid en de kostbaarheid van de luister zijner grootheid gedurende vele dagen ten toon, honderdtachtig dagen.

5. Na verloop van deze dagen richtte de koning voor al het volk dat zich in de burcht Susan bevond, van de hoogste tot de laagste, een feestmaal aan van zeven dagen, in de voorhof van de tuin van het koninklijk paleis.

6. Linnen, wollen en blauwpurperen gordijnen waren met linnen en roodpurperen koorden vastgemaakt met zilveren knoppen aan witmarmeren zuilen; gouden en zilveren rustbedden waren neergezet op een vloer van albast, witmarmer, parelmoer en veelkleurig gesteente.

7. Men gaf te drinken in gouden bekers, alle verschillend van elkander, en er was koninklijke wijn in een overvloed, zoals men van de koning verwachten mocht.

8. Het drinken nu geschiedde naar deze regel: geen dwang; de koning had immers aan al de opperdienaren van zijn paleis deze verordening gegeven, dat men zou doen zoals ieder het wenste.

9. Ook koningin Wasti richtte een feestmaal aan voor vrouwen, in het koninklijk paleis van koning Ahasveros.

10. Op de zevende dag, toen het hart des konings vrolijk was van de wijn, beval hij Mehuman, Bizzeta, Charbona, Bigta, Abagta, Zetar en Karkas, de zeven hovelingen die in de persoonlijke dienst van koning Ahasveros stonden,

11. dat zij koningin Wasti, met de koninklijke kroon getooid, in des konings tegenwoordigheid moesten brengen om de volken en de vorsten haar schoonheid te tonen, want zij was een bekoorlijke verschijning.

12. Koningin Wasti weigerde echter te komen op het bevel des konings, dat de hovelingen haar overbrachten, waarop de koning in hevige gramschap ontstak en zijn toorn in hem ontbrandde.

13. En de koning zeide tot de wijzen, de kenners der tijden – want zó was het de gewoonte om de aangelegenheden des konings voor te leggen aan alle kenners van wet en recht,

14. van wie hem het naast stonden Karsena, Setar, Admata, Tarsis, Meres, Marsena en Memukan, de zeven vorsten van Perzië en Medië, die het aangezicht des konings zagen, die de eerste plaats bekleedden in het rijk –: