NBG-vertaling 1951

Deuteronomium 9:14-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Laat Mij begaan, dat Ik hen verdelg en hun naam van onder de hemel uitwis; dan zal Ik u tot een volk maken, machtiger en groter dan dit.

15. Daarop keerde ik mij om en daalde de berg af, die stond in een brand van vuur; en de twee tafelen van het verbond waren in mijn beide handen.

16. Toen zag ik, en zie, gij hadt gezondigd tegen de Here, uw God; gij hadt u een gegoten kalf gemaakt, gij hadt u gehaast om af te wijken van de weg, die de Here u geboden had;

17. toen greep ik de twee tafelen, wierp ze met beide handen weg en verbrijzelde ze voor uw ogen.

18. Daarop wierp ik mij voor de Here neder, zoals de eerste maal, veertig dagen en veertig nachten – brood at ik niet en water dronk ik niet – vanwege heel uw zondig bedrijf: dat gij deedt wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem krenktet.

19. Want ik vreesde de toorn en de grimmigheid, waarmede de Here tegen u toornig geworden was, zodat Hij u wilde verdelgen. Maar ook ditmaal hoorde de Here naar mij.

20. Ook op Aäron was de Here zozeer vertoornd, dat Hij hem wilde verdelgen; daarom bad ik toen ook voor Aäron.