NBG-vertaling 1951

Deuteronomium 31:16-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. De Here zeide tot Mozes: Zie, gij gaat bij uw vaderen te ruste en dit volk zal overspelig de vreemde goden gaan nalopen van het land, waarin het komt; zij zullen Mij verlaten en mijn verbond verbreken, dat Ik met hen gesloten heb.

17. Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden, Ik zal hen verlaten en mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en benauwdheden hen treffen. Dan zullen zij te dien dage zeggen: Hebben die rampen ons niet daarom getroffen, omdat onze God niet in ons midden is?

18. Doch Ik zal te dien dage mijn aangezicht volkomen verbergen vanwege al het kwaad, dat zij gedaan hebben: dat zij zich tot andere goden hebben gewend.

19. Nu dan, schrijf dit lied op en leer het de Israëlieten, leg het hun op de lippen, opdat dit lied Mij tot getuige zij tegen de Israëlieten.

20. Want Ik zal hen naar het land brengen, dat Ik hun vaderen onder ede beloofd heb, vloeiende van melk en honig; zij zullen eten en verzadigd en vet worden, maar zij zullen zich tot andere goden wenden en die dienen; Mij echter zullen zij versmaden en mijn verbond verbreken.

21. Wanneer dan vele rampen en benauwdheden hen treffen, dan zal dit lied tegen hen getuigenis afleggen, want het zal in de mond van hun nageslacht niet verstommen. Immers, Ik ken de gezindheid die zij heden koesteren, voordat Ik hen breng naar het land, dat Ik hun onder ede beloofd heb.

22. Toen schreef Mozes dit lied op en leerde het de Israëlieten.

23. En Hij gebood Jozua, de zoon van Nun: Wees sterk en moedig, want gij zult de Israëlieten brengen in het land, dat Ik hun onder ede beloofd heb, en Ik zal met u zijn.

24. Toen Mozes gereed was met de woorden dezer wet volledig in een boek op te schrijven,

25. gebood hij de Levieten, die de ark van het verbond des Heren droegen:

26. Neemt dit wetboek en legt het naast de ark des verbonds van de Here, uw God, opdat het daar tot getuige tegen u zij.

27. Want ik ken uw weerspannigheid en hardnekkigheid. Wanneer gij, terwijl ik thans nog levend bij u ben, tegen de Here weerspannig zijt geweest, hoeveel te meer dan na mijn dood!

28. Roept alle oudsten uwer stammen en uw opzieners bij mij samen, opdat ik te hunnen aanhoren de volgende woorden spreke en tegen hen de hemel en de aarde tot getuigen aanroepe.

29. Want ik weet, dat gij na mijn dood zeer verderfelijk handelen zult en afwijken van de weg, die ik u geboden heb; daarom zal na verloop van tijd het onheil over u komen, wanneer gij doet wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem krenkt door het maaksel uwer handen.

30. Toen sprak Mozes ten aanhoren van de gehele gemeente van Israël de woorden van dit lied ten einde toe.