NBG-vertaling 1951

Daniël 7:20-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. en van de tien horens, welke op zijn kop waren, en van die andere, die zich verhief en waarvoor er drie uitvielen, terwijl deze horen met ogen en een mond vol grootspraak, er groter uitzag dan de andere.

21. Ik zag, dat die horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overmocht,

22. totdat de Oude van dagen kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogsten en de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap in bezit kregen.

23. Hij sprak aldus: Dat vierde dier is het vierde koninkrijk, dat op aarde zal zijn, dat verschillen zal van alle (andere) koninkrijken, en dat de gehele aarde zal verslinden en haar zal vertreden en vermorzelen.

24. En de tien horens – uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan, en na hen zal een ander opstaan; die zal van de vorige verschillen en drie koningen ten val brengen.

25. Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten; hij zal er op uit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd;

26. dan zal de vierschaar zich nederzetten, en men zal hem de heerschappij ontnemen en hem verdelgen en vernietigen tot het einde.

27. En het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen.

28. Hier eindigt het bericht. Wat mij, Daniël, betreft, mijn gedachten ontstelden mij zeer, zodat mijn gelaatskleur verschoot; en ik bewaarde deze woorden in mijn hart.